ENKA opkomst & ondergang

Eind 1800, begin 1900 kende men alleen maar wol, katoen, linnen, jute en echte zijde (van de zijderups). Synthetische garens en kunstzijde? Nog nooit van gehoord!

Toch was het in die tijd dat men voor het eerst een draadje met natuurlijke eigenschappen kon spinnen op productieniveau. Dit draadje leek op echte zijde en kreeg dan ook de naam kunstzijde. Het werd gemaakt van hout en bestond uit 100% cellulose. In 1881 werd de eerste kunstzijdefabriek gebouwd.

Jacques Coenraad Hartogs 30 november 1879 – 6 mei 1932
Hartogs was zoon van een joodse textielkoopman, de textielwinkel verkocht allerhande textielwaren.
Hij ontwikkelde een nieuw procedé voor een zgn. spinbad, echter hiervoor was geen enkele belangstelling. In Nederland promoveerde hij in 1910 op dit onderwerp en besloot in ons land een kunstzijdefabriek op te bouwen.
Vanwege goedkoop water en lage grondprijs viel de keuze op Arnhem. In 1911 werd de Nederlandse Kunstzijdefabriek opgericht, afgekort N.K. Later zouden deze letters verbasteren tot het woord ENKA.

Al snel was de fabriek in Arnhem te klein en moest er een tweede fabriek komen.
Deze kwam in Ede, want Ede had goed grondwater, lag aan het spoor en bood de benodigde hoeveelheid grond (30 tot 40 ha.) voor een redelijke prijs.
Ede echter één ding niet en dat waren voldoende mensen om de fabriek te bemannen.
Ede was een plattelandsgemeente, zeg maar een boerendorp, met zo’n 7600 inwoners.

Dat deze 7600 inwoners nooit de bezetting van de fabriek zouden kunnen leveren was duidelijk. Daarom liet de heer Hartogs bij aanvang van de bouw van de fabriek in 1919 300 woningen bouwen in Ede-Zuid.
Hij kocht panden op in de omgeving van de fabriek om mensen van het eerste uur te huisvesten.
Tevens richtte hij busmaatschappij EVA (Exploitatiedienst Van Autobussen) op, die mensen van heinde en verre naar de fabriek bracht.
Deze busmaatschappij zou uitgroeien tot een van de grootste van Nederland en ook de fabriek werd de grootste van Nederland.
‘s Morgens om 08.00 uur reden de werktreinen het fabrieksterrein op, ENKA had een eigen perron, en daaruit ‘rolden’ honderden jonge meisjes die te werk gesteld waren in de fabriek.

Een jaar na de opening in 1922 had men al zo’n 1000 man in dienst en rond 1929 lag dit aantal al op 5200.
Echter, de crisis in 1929 had ook voor ENKA grote gevolgen. De bezetting van 5200 mensen slonk naar 1450 in 1935. Gelukkig maakte het bedrijf in 1938 weer winst.
In 1940 scheelde het maar een haar of de twee schoorstenen van ENKA hadden er nu niet meer gestaan.
Het Nederlandse leger was in de meidagen van 1940 bezig deze schoorstenen op te blazen.
Men was op 25 m hoogte in de centrale afzuigschoorsteen net bezig het 9e gat van de in totaal 18 te boren, toen men hoorde dat de Duitsers al in Arnhem stonden. Met achterlating van alle spullen is men halsoverkop richting Grebbenberg vertrokken. Vanaf de Grebbenberg heeft men nog geprobeerd deze schoorstenen omver te schieten, maar de granaten vielen op een andere plek, de woongebieden van de gemeente Ede.

Het ging goed met de fabriek, voor zover je in oorlogstijd tenminste van goed kunt spreken. Tot 17 september 1944. ‘s Morgens om 10.45 uur vielen er in 10 minuten tijd 86 bommen op de fabriek: 250- en 500 ponders en Amerikaanse fragmentatiebommen.
De slag om Arnhem was begonnen.
Met nog twee andere bombardementen zijn er in totaal 100 bommen op de fabriek gevallen. Tenminste, dat dacht men toen.
Bij recente sanering van het fabrieksterrein zijn er nog minstens 6 blindgangers gevonden. Deze bombardementen verwoestten een groot gedeelte van het garenbedrijf en deze kwam stil te liggen. Na de tweede wereldoorlog had de Nederlandse regering een tekort aan deviezen. Men heeft ENKA gevraagd om een sponzenfabriek te beginnen om zo met de export van sponzen het deviezen tekort te kunnen verminderen. Hieraan heeft ENKA gehoor gegeven en in 1947 werd de sponzenfabriek geopend. Sponzen maakte men ook van viscose.

Werving van buitenlands personeel

In Arnhem nam de Algemeene Kunstzijde Unie (AKU) in 1956 dertig Italianen in dienst.
De werving geschiedde via advertenties in Italiaanse kranten, via de plaatselijke overheid en via de leiding van AKU-fabrieken in Italië. Omdat de werkgelegenheid in Italië snel verbeterde, keerden veel van deze medewerkers na enkele jaren terug naar hun moederland. In 1963 verlegde AKU daarom het accent naar Spanje. Het Spaanse Ministerie van Arbeid gaf toestemming voor werving in meerdere Spaanse provincies. In mei 1963 werden de eerste Spaanse medewerkers bij AKU verwelkomd, een jaar later waren er vierhonderd Spanjaarden in dienst. In de volgende jaren werden ook Turkse werknemers aangetrokken.

Deze fabriek is tot 1992 eigendom van ENKA gebleven en werd toen verkocht aan de firma Froudenberg.
Deze firma had ook een sponzenfabriek in Zweden gekocht en in 1998 werden beide fabrieken samengevoegd met als standplaats Zweden.
Waarom Zweden en niet Ede?
In Ede moest de sponzenfabriek o.a. grote investeringen doen om het zout uit het afvalwater te halen.
In Zweden was dit alles niet nodig.

Eind jaren ‘60, begin ‘70 en eerste helft ‘80 waren moeilijke tijden voor ENKA.
Door de opkomst van nylon en polyester garen verkleinde de afzetmarkt.

Ook ENKA bouwde deze fabrieken in Nederland (Emmen en Breda), maar ook in Duitsland, Engeland, Amerika, Brazilië, Mexico en Spanje.

Dit had tot gevolg dat er begin jaren ‘70 een behoorlijke overproductie ontstond in het maken van synthetische garens. De vezelcrisis was geboren.

Het ENKA AKU concern, inmiddels was het AKZO gaan heten, leed begin jaren ‘70 een verlies van een miljoen gulden per dag, en AKZO dreigde failliet te gaan.
Er werd een pakket maatregelen bedacht en één van deze maatregelen was een totale investeringsstop voor alle AKZO fabrieken dus ook voor de fabriek in Ede.

Van 1970 tot 1985 werden nauwelijks nog investeringen gedaan.
Van 1985 tot 1992 was er een opleving omdat viscose in de mode was, maar hierna nam China de productie over.
In 2002 moest ENKA haar poorten sluiten.

met dank aan H.J.M.Bremer


Deel deze pagina